Whisky wodka of wijn

Een ieder heeft ze wel eens zien staan. Verstopt achter een winderige pilaar of zich posterend voor een anonieme winkel (meestal de nabijgelegen supermarkt) vormen ze het leger van de zwijgenden, de afwachtenden, de minderbedeelden, de weerlozen. Met een heilig doel trotseren ze weer en wind, de schertsende blikken van omstanders welgevallig van zich af laten glijdend, langs versleten regenjas, parka, jopper of windjackertje. Ik heb het over ‘de Straatkrantverkopers’. Nu durf ik te zeggen dat ik van nature een vrij gevoelig persoon ben, hetgeen er na twee zwangerschappen niet beter op is geworden. Al tijdens mijn eerste zwangerschap kon ik dagenlang emotioneel ontregeld zijn bij het zien van een hangbuikzwijntje op tv, dat verdwaald was in het donkere bos, zijn moeder zoekende, de jagers tegemoet lopend (ik verzin dit ter plekke maar desalnietemin krijg ik er tranen van in mijn ogen). Tijdens mijn tweede zwangerschap kreeg ik via de diverse media zoveel wereldlijk leed te verwerken dat ik maandenlang als een zombie door het huis heb gestruind, op wankele benen door emoties overmand, wenend in een zakdoek. De bevalling kwam voor werkelijk iedereen in mijn omgeving als een Verlossing, anders was ik waarschijnlijk tot op de dag van vandaag in het schimmenrijk der Weltschmertz gebleven. Ik heb een zwak voor Straatkrantverkopers. Om verschillende redenen, maar misschien is de belangrijkste reden wel het besef dat ik er wellicht zelf één had kunnen zijn, indien de goden mij wat minder goed waren gezind. Het interessante van Straatkrantverkopers is dat ze als het ware de natuurlijke habitat van hun omgeving aannemen. Dit verschijnsel kom je trouwens ook tegen bij taxichauffeurs. Het viel mij bijvoorbeeld op dat de taxichauffeurs in New York zich in de verschillende wijken geruisloos aanpasten aan de heersende subcultuur. Zo leek in de Italiaanse wijk elke taxichauffeur rechtstreeks weggelopen uit ‘The Godfather’, terwijl de chauffeurs in China Town allen, zonder uitzondering, direct verwant leken aan Jackie Chan. Eenzelfde fenomeen deed zich indertijd voor bij mijn ‘posh’ Straatkrantverkoopster in het centrum van onze keurige bovenmodale randstedelijke suburb. Gehuld in Givenchy rok en pittig Betty Barclay jasje (welliswaar gedateerd maar wat deert dat) heur haar opgestoken in een kortdate knot, straalde zij uit dat je ook best een Straatkrant kan verkopen op bijna bovenmenselijk arrogante wijze, want zeker is: Straatkrantverkopers hebben ook personality. Daar waar andere verkopers op willekeurige plekken in de stad graag een gesprekje met je aanknopen placht zij met hooghartig opgetrokken wenkbrauwen te willen zeggen: “waag het niet dit fenomenale stukje journalistiek bij mij af te nemen want U behoort niet tot mijn vaste clientele”. Als je het dan toch waagde haar aan te spreken voor een krantje werd je door haar gewikt en gewogen als ware zij een topverkoopster bij één van de wanstaltig dure boutiekjes uit de naburige omgeving. Al twijfelend over het al dan niet doorzetten van de verkoop besloot ze je er dan uiteindelijk, op minzame wijze, toch één aan te reiken. De forste tip die je opgelucht uit je portemonnaie haalde kon haar geenszins bekoren en abrupt draaide ze zich dan van je af op zoek naar beter allooi.
Een geheel andere ervaring had ik met mijn ‘charmante’ Straatkrantverkoper, een leuk hoofd en een ontwapende lach straalden me destijds al van verre tegemoet. Zijn standplaats was een een stuk verderop gelegen, toevallig in het wat hippere gedeelte van de stad. Zoals dat nu eenmaal zo gaat ontpopte zich na de eerste kennismaking al snel een gesprek over allerhande aangelegenheden zoals ontstoken gewrichten, psychologische kwalen, niet verleende verblijfsvergunningen, opgelopen oorlogstrauma’s en verloren liefdes. Zo maar wat thema’s die een gemiddeld mens flink wat hoofdpijn kunnen bezorgen. Om het geheel voor mij wat draaglijk te houden stelde mijn Straatkrantverkoper na een poosje voor om samen een borrel te drinken tegen het schijnsel van de Straatkrant. Wat ik wilde drinken als ik de volgende keer bij hem langs kwam wilde hij weten, whisky, wodka of wijn, want hij vond mij wel heel leuk. Heel laf heb ik hem na dit aanbod een hele poos vermeden, bang dat ik hem wellicht op het verkeerde been had gezet. Mijn derde verkoopster was een schrijnend geval. Zij kwam uit China en stond altijd verdekt opgesteld op haar vaste stek in de nabijgelegen shopping mall, de meest troosteloze omgeving die je je maar kunt bedenken. Altijd als zij mij zag klaarde haar gezicht op en lachtte zij breeduit naar mijn dochter. “Mooi meisje” zei ze dan, “Jongen?” liet ze er dan vragend op volgen. “Die zit op school”, zei ik dan steevast. Door de taalbarriere kwamen we nooit veel verder dan dat. Wel kwam ik te weten dat zij een dochter had die zij in China had moeten achterlaten. Haar pijn kon ik door haar woorden voelen. De laatste keer dat ik haar zag ging het niet goed met haar. Ze had een operatie gehad vertelde ze. Al pratende trok ze haar trui omhoog en midden tussen het argeloze winkelende publiek werd ik deelgenoot van haar wrede ziekte die haar haar borsten had ontnomen.
Zomaar drie mensen, drie verschillende levens en drie verschillende verhalen. Helaas staan ze al tijden niet meer op hun vaste plek. Ik heb mijn nieuwe verkopers gevonden maar altijd als ik mijn krantjes koop vraag ik mij af hoe het mijn Straatkrantverkopers van het eerste uur is vergaan. Ik hoop met heel mijn hart dat het ze goed gaat; ik ben en blijf van nature toch een vrij gevoelig persoon.